Afgelopen zaterdag, 2 november, vond in en in samenwerking met het Nationaal Archief te Den Haag de derde publieksbijeenkomst van het onderzoeksprogramma plaats. Bij die gelegenheid spraken NIOD-directeur Frank van Vree (in de ochtend) en programmaleider Mariëtte Wolf (in de middag) een inleiding uit. De tekst hiervan is hieronder na te lezen. 

Onderzoek in uitvoering. Achter de schermen van het onderzoeksprogramma Onafhankelijkheid, dekolonisatie, geweld en oorlog in Indonesië, 1945-1950

 

Geachte aanwezigen, fijn dat u er bent,

Ook ik wil u hartelijk welkom heten op deze publieke “werkbijeenkomst”, onder de veelzeggende titel ‘Onderzoek in uitvoering’, een bijeenkomst die, zoals gezegd, is georganiseerd door het onderzoeksprogramma Onafhankelijkheid, Dekolonisatie, Geweld en Oorlog in Indonesië in nauwe samenwerking met het Nationaal Archief.

Dat is dan ook het eerste wat ik vanaf deze plaats wil doen: onze dank uitbrengen aan de vorige spreker, Rijksarchivaris Marens Engelhard, en zijn staf van het Nationaal Archief. Dat wij hier zijn, is op hún uitnodiging. Maar dat is niet de enige reden om het Nationaal Archief te bedanken: vanaf het allereerste begin hebben zij het onderzoeksprogramma actief ondersteund en zijn zij onze onderzoekers steeds zeer te wille bij het opvragen en raadplegen van relevante collecties.

Vandaag staat het doen van onderzoek centraal: hoe ziet ‘onderzoek doen’ er in de praktijk uit? Welke bronnen worden gebruikt voor het Indonesië-onderzoek en wat vertellen ze ons? Hoe gaan de onderzoekers om met de onvermijdelijke eenzijdigheid en tegenstrijdigheden in de bronnen? En hoe zorgen ze voor meerstemmigheid, opdat niet alleen de visie van Nederlandse autoriteiten, maar ook Indonesische republikeinen, dienstplichtige militairen of de bewoners van een kampong op Java een stem krijgen?

Het belooft een interessant programma te worden, met volop mogelijkheden tot interactie tijdens de workshops en presentaties waarin de onderzoekers van het programma en enkele externe deskundigen ervaringen uit hun onderzoekspraktijk delen. Daarnaast biedt het Nationaal Archief workshops aan over het doen van archiefonderzoek, en worden er rondleidingen gegeven door het depot en de expositie Topstukken in perspectief.

Maar voordat we aan de workshops en de andere bijzondere onderdelen van dit programma beginnen, wil ik een kort overzicht geven van de uitgangspunten en de opzet van het programma, en vertellen waar we nu ongeveer staan en hoever we zijn gevorderd.

1. Opzet en uitgangspunten

Het onderzoeksprogramma Onafhankelijkheid, dekolonisatie, geweld en oorlog in Indonesië, 1945-1950 is, zoals u bekend zal zijn, een gezamenlijk onderneming van drie onderzoeksinstituten, het Koninklijk Instituut voor Taal-, Land- en Volkenkunde (KITLV), het Nederlands Instituut voor Militaire Historie (NIMH) en het NIOD Instituut voor Oorlogs-, Holocaust en Genocidestudies, waarbij het laatste instituut optreedt als penvoerder.

Het programma bestaat uit 8 deelprojecten en moet een wetenschappelijk gefundeerd antwoord geven op vragen naar de aard, omvang, oorzaken én de impact van het Nederlandse geweld, bezien in een brede, politieke, maatschappelijke en internationale context.

Het programma is géén onderzoek naar de gehele geschiedenis van het Nederlandse kolonialisme en het geweld en het racisme die daar onlosmakelijk mee verbonden waren. Dat was ook niet de vraag waarmee dit programma is begonnen; het schrijven van een geschiedenis van 350 jaar kolonialisme zou ook een heel andere opzet vergen.

Maar dat wil niet zeggen dat die brede historische context buiten beeld blijft. Integendeel, de vooroorlogse, op fundamentele ongelijkwaardigheid gebaseerde samenleving, vormt een onmisbare context en daarmee een cruciale factor om het geweld in de jaren 45-50 überhaupt te kunnen begrijpen.

Centraal in het programma staat de vraag naar de dynamiek van de gebeurtenissen rond het in die jaren toegepaste geweld. De wortels daarvan liggen, zoals gezegd, in het vooroorlogse Nederlandse kolonialisme, zoals Piet Hagen vorig jaar nog eens heeft laten zien in zijn vuistdikke boek Koloniale Oorlogen in Indonesië, maar ook in de jaren van de Japanse bezetting. De periode waarop wij ons in dit programma concentreren begint in augustus 1945, gemarkeerd door de Japanse capitulatie en het uitroepen van de Republiek Indonesië op 17 augustus 1945, een periode waarin in veel steden en regio’s sprake was van een machtsvacuüm en wijdverspreide gewelddadigheden.

Dáár ligt het accent van dit programma: een onderzoek naar oorlog en geweld, lopend van augustus 1945 tot eind 1949, waarin uitvoerig zal worden ingegaan op militaire, politieke en justitiële aspecten, en op de gevolgen van het geweld voor verschillende bevolkingsgroepen. En waarin bovendien aandacht zal worden besteed aan de politieke en maatschappelijke nasleep in Nederland.

Binnen een aantal projecten wordt samengewerkt met wetenschappers uit Indonesië en andere landen. Doel daarvan is de geschiedenis van de oorlog in Indonesië en de impact daarvan op de Indonesische samenleving in de jaren 45-50 meer reliëf te geven. Die internationale samenwerking moet het programma ook helpen om los te komen van de gangbare Eurocentrische perspectieven en de daarbij behorende terminologie.

In deze internationale projecten gaat het, bijvoorbeeld, om de effecten van de oorlog op lokaal en regionaal niveau in Indonesië, en om vergelijkingen met andere onafhankelijkheidsoorlogen in deze jaren. Ik kom daar nog op terug.

Een bijzonder onderdeel van het programma is het project Getuigen en Tijdgenoten. Dit project biedt ruimte voor persoonlijke verhalen uit Nederland en Indonesië. Mensen die de periode 45-50 hebben meegemaakt of daar een bijzonder verhaal over kunnen vertellen, worden uitgenodigd, en in veel gevallen actief benaderd, om dat verhaal met ons te delen. Daarmee worden die verhalen bewaard voor latere generaties. Dit delen van verhalen kan in allerlei vormen gebeuren: interviews, groepsgesprekken en brieven aan het project – maar ook door het laten zien of zelfs in bewaring geven van dagboeken, originele brieven en foto’s. Eén van de sessies van vandaag – ‘Over persoonlijke verhalen gesproken’ gepresenteerd door de onderzoekers van Getuigen & tijdgenoten (Eveline Buchheim, Fridus Steijlen en Stephanie Welvaart) in samenwerking met de Indonesische historicus Ody Dwicahyo – is expliciet gewijd aan dit project.

2. Hoe ver zijn we?

Het programma is van start gegaan op 1 september 2017. Dat betekent dat we inmiddels ruim twee jaar onderweg zijn. Maar dat betekent ook dat we nog minder dan twee jaar te gaan hebben: begin september 2021 moeten de belangrijkste resultaten van ons onderzoek worden gepresenteerd. En ik kan u alvast verklappen: dat wordt hard werken!

Het is niet zo gemakkelijk om halverwege het onderzoek veel concreets te vertellen, zonder op conclusies vooruit te lopen. Laat ik mij daarom beperken tot twee projecten, die zich in een afrondende fase bevinden.

Ten eerste het internationale project Comparing the wars of decolonization: (Extreme violence during reoccupation and counter-insurgency, 1945-1975), een project waarin verschillende onafhankelijkheids- cq dekolonisatieoorlogen in Azië en Afrika met elkaar worden vergeleken. Dat project had het karakter van een ‘snelkookpan’ waarbij een groep internationale onderzoekers in slechts drie maanden tijd, het afgelopen voorjaar met elkaar heeft samengewerkt in het NIAS, het Netherlands Institute for Advanced Studies, in Amsterdam. Onderdeel daarvan vormde een publieksbijeenkomst – waar een aantal van u ongetwijfeld bij aanwezig is geweest – in de Openbare Bibliotheek in Amsterdam, op 20 juni dit jaar.

De resultaten van het project zullen in juni volgend jaar al worden gepubliceerd, in het Nederlands, in de vorm van een speciaal nummer van het tijdschrift BMGN (Bijdragen en Mededelingen betreffende de Geschiedenis der Nederlanden). In september 2021 volgt een uitvoeriger, Engelstalige bundel. In deze publicaties worden allerlei aspecten van de verschillende oorlogen met elkaar vergeleken, zoals het gebruik van extreem geweld in – militair gezien – asymmetrische oorlogen, de berichtgeving en informatievoorziening over geweld, en seksueel geweld door Fransen en Nederlanders in Algerije respectievelijk Indonesië – om maar enkele thema’s te noemen.

Belangrijkste doel van dit internationaal vergelijkend onderzoek is, dat het (1) meer reliëf geeft aan de Nederlands-Indonesische oorlog, (2) dat het helpt om patronen en gebeurtenissen in die oorlog beter te kunnen vinden en te beoordelen.

En er is nog een onderdeel van het programma dat zijn voltooiing min of meer nadert: het project ‘Internationale politieke context’, ingericht om zoveel mogelijk nog onbekende informatie op te diepen uit buitenlandse archieven, in Engeland, Frankrijk, maar ook in de National Archives in Washington en de United Nations Archives in New York. In die archieven kon veel informatie worden gevonden die tot nu toe niet of nauwelijks is gezien of gebruikt, van rapportages door buitenlandse waarnemers ter plaatse, tot diplomatieke correspondentie. Uit die stukken is bijvoorbeeld op te maken hoe en waarom Nederland door zijn opstelling en handelingen geleidelijk in een isolement terecht kwam, ook al speelde Frankrijk lange tijd onder één hoedje met Nederland. Onderdeel van dit project is ook een nadere studie van de internationale wapenhandel met betrekking tot het conflict. Vandaag lichten twee onderzoekers van dit project, Tom van den Berge en Emma Keizer, zelf een tipje van de sluier, in de workshop ‘Strikt vertrouwelijk! De invloed van internationale diplomatie op de Indonesische onafhankelijkheid’.
 

Er zou veel meer te vertellen zijn over de vorderingen van de verschillende onderzoeksprojecten en de vele activiteiten en initiatieven van de tientallen onderzoekers die bij de onderzoeksprojecten betrokken zijn. Sommigen van hen zullen vandaag zelf in workshops en presentaties aan het woord komen.

Ik wil hier volstaan met een kleine greep, om u een indruk te geven waar onze onderzoekers mee bezig zijn:

… met eindeloze zoektochten in de papieren archieven van personen en instellingen hier, in het Nationaal Archief, maar ook elders in Nederland en ver daarbuiten; 

… met het min of meer antropologische veldwerk in Indonesië, op zoek naar de stemmen van het verleden;

… met pogingen om te komen tot betrouwbare cijfers over slachtoffers in de transitiejaren 45-46 (waarover onderzoeker Ron Habiboe vandaag een presentatie zal verzorgen);

… met uitgebreide analyses van de grote verzamelingen eerder afgenomen interviews, en niet te vergeten, van de zeer diverse collecties egodocumenten – zoals brieven, dagboeken en memoires – die in verschillende instellingen worden bewaard.

En dan zijn er natuurlijk nog de deelnames aan conferenties en symposia met Indonesische historici, en het samenwerkingsproject met de Universitas Gadjah Mada (UGM) in Jogjakarta. Wie daarover meer wil weten, kan vandaag terecht bij de presentatie van Yuanda Zara en Martijn Eickhoff. Onder de titelVoorbij de demarcatielijn’ zullen zij meer vertellen over hun project Regionale Studies, waarin de dialoog tussen Indonesische en Nederlandse historici centraal staat. Een dialoog die mede vorm wordt gegeven door het wederzijds uitwisselen van bronnen en (historische) perspectieven, met het doel een beter begrip krijgen van de dynamiek van de gebeurtenissen in verschillende delen van de Indonesische archipel.

3. Het programma van vandaag

Het is al een paar keer gezegd: we zitten letterlijk midden in het onderzoeksproces en om die reden hebben we er dit jaar – na twee eerdere publieksbijeenkomsten in Pakhuis de Zwijger – voor gekozen de praktijk van het onderzoek centraal te stellen, zoals de titel al aangeeft: Onderzoek in uitvoering. Achter de schermen van het onderzoeksprogramma Onafhankelijkheid, dekolonisatie, geweld en oorlog in Indonesië, 1945-1950.

Vandaag doen we een poging u over de schouders van de onderzoekers mee te laten kijken en stellen wij u in de gelegenheid met hen van gedachten te wisselen over de bronnen die zij gebruiken. We willen laten zien hoe ‘onderzoek doen’ er in de praktijk uitziet, welke bronnen de onderzoekers gebruiken en wat deze bronnen ons vertellen. En we willen vooral ook ingaan op de haken en ogen die aan het gebruik van deze bronnen kleven; in sommige workshops en presentaties staat die vraag zelfs centraal.

In de workshop Zonnestraal heeft doel bereikt’, zal onderzoeker Azarja Harmanny bijvoorbeeld ingaan op de mogelijkheden en de valkuilen van officiële militaire rapporten als historische bron. De betrouwbaarheid van bronnen wordt eveneens ter discussie gesteld in de workshop ‘Uit betrouwbare bron vernomen…’ van zijn collega’s Tico Onderwater en Esther Zwinkels, waarin zij laten zien hoe inlichtingenrapporten destijds werden ingezet bij de bestrijding van Indonesische revolutionairen. En het naast elkaar bestaan van verschillende, soms tegenstrijdige perspectieven staat centraal in de workshop ‘Het nieuws van alle kanten’ van onderzoekers Anne van der Veer en Maarten van der Bent, die de berichtgeving in Nederlandse, Indonesische en Chinees-Indonesische kranten met elkaar hebben vergeleken.

Het Nationaal Archief speelt, zoals gezegd, een belangrijke rol in dit onderzoeksprogramma. Op doordeweekse dagen zijn verschillende onderzoekers dan ook in de studiezaal hier te vinden; voor sommigen is dit gebouw een soort ‘tweede thuisbasis’, vanwege de grote hoeveelheid relevante collecties.

Laat ik twee voorbeelden noemen: het NEFIS-archief, waarin zich materiaal bevindt van de Netherlands Forces Intelligence Service (NEFIS) en de latere Centrale Militaire Inlichtingen Dienst (CMI) bij het hoofdkwartier in Bandung. Deze archieven, waarvan de inventarissen online staan en waarvan de ontsluiting mede te danken is aan KITLV-onderzoeker Harry Poeze, vormen een ongekend rijke bron, niet in de laatste plaats door het grote aantal – deels buitgemaakte – Indonesische stukken, verzameld door Nederlandse inlichtingendiensten tijdens de jaren 43-49. In hun presentatie Een problematische goudmijn zullen de kunsthistorici Aminudin Siregar en Harm Stevens vooral ook stilstaan bij het gevoel van onbehagen dat hen bekruipt bij het raadplegen van deze collectie.

Archieven en collecties staan vandaag centraal – en dat is waarom het Nationaal Archief bij uitstek de plaats is om deze bijeenkomst te organiseren. Maar de onderzoekers beperken zich allerminst tot het materiaal dat hier ligt opgeslagen, zoals ook in enkele workshops zal blijken. Zo neemt de Indonesische historicus Norman Joshua ons ook mee naar de collecties van het Internationaal Instituut voor Sociale Geschiedenis (IISG) en het NIOD, op zoek naar persoonlijke getuigenissen. In zijn presentatie ‘Revolutie en onbehagen’ vertelt hij over het gebruik van en de vertekening in bronnen bij het onderzoek naar Indonesische revolutionaire bewegingen.

En film- en televisiehistorica Gerda Jansen Hendriks zal ons, op haar beurt, in ‘De verbeelding van een oorlog’ fragmenten vertonen van Nederlandse en Indonesische bioscoopjournaals uit de collecties van Beeld & Geluid in Hilversum.

En – ten slotte – zijn er enkele programmaonderdelen, die speciaal worden verzorgd door het Nationaal Archief:

  • Diederik van Romondt geeft een workshop bestemd voor mensen die zélf onderzoek willen doen in het Nationaal Archief,
  • Erik Mul legt uit hoe je zelf onderzoek en familieonderzoek kunt doen in de archieven van het Koninklijke Nederlands-Indische Leger, het KNIL, en
  • Wilfred Boom verzorgt rondleidingen door het depot en langs de expositie Topstukken in perspectief, van Plakkaat van Verlatinge tot Abdicatie

Dames en heren / geachte aanwezigen,

ik denk dat zowel de plaats als het programma u de gelegenheid biedt om althans een indruk te krijgen van waar we mee bezig zijn. Ik wil u een boeiende en leerzame dag toewensen.

Dank voor uw aandacht.