Hoe kunnen we ervoor zorgen dat we niet vastlopen in ‘schuld-scores’ en ‘de-pot-verwijt-de-ketel-discussies’ als we de gewelddadigheden tijdens de dekolonisatie-oorlog in Indonesië vergelijken met die in de voormalige Franse en Britse koloniën. Dat was een van de belangrijkste vragen van het rondetafelgesprek tijdens de jaarlijkse conferentie van de Society for Military History, die van 6 tot 8 april 2018 plaatsvond in de Verenigde Staten.

Een rondetafelgesprek tijdens de conferentie van de Society for Military History

Door Thijs Brocades Zaalberg

Hoe kunnen we ervoor zorgen dat we niet vastlopen in ‘schuld-scores’ en ‘de-pot-verwijt-de-ketel-discussies’ als we de gewelddadigheden tijdens de dekolonisatie-oorlog in Indonesië vergelijken met die in de voormalige Franse en Britse koloniën. Dat was een van de belangrijkste vragen van het rondetafelgesprek tijdens de jaarlijkse conferentie van de Society for Military History, die van 6 tot 8 april 2018 plaatsvond in de Verenigde Staten.

Als projectleider van de deelstudie ‘Dekolonisatieoorlogen vergelijken’ organiseerde ik dit rondetafelgesprek samen met Brian McAllister Linn, verbonden aan Texas A&M University. Linn, die de discussie voorzat, is een van de vijf internationale experts die in het voorjaar van 2019 in het Netherlands Institute for Advances Studies (NIAS) ten behoeve van dit project een artikelenbundel en een conferentie over dit onderwerp voorbereiden.

In zijn inleiding benadrukte Linn hoe weinig er in andere landen bekend is over de dekolonisatie-oorlog in Indonesië. Hij betreurde het gebrek aan publicaties over dit onderwerp in internationale studies en juichte toe dat het onderzoeksprogramma zich nadrukkelijk over de eigen grenzen zal uitstrekken. Ten slotte nodigde hij de toehoorders uit zich in het debat te mengen en hun kennis van koloniale oorlogen, contraguerrilla en – vanwege de Amerikaanse setting – de gewelddadigheden tijdens de oorlog in Vietnam te delen.

Na de achtergrond en de opzet van het onderzoeksprogramma Dekolonisatie, geweld en oorlog in Indonesië te hebben geschetst, zette ik vervolgens uiteen waarom en op welke manier ons programma het gebruik van extreem geweld tijdens de oorlogen in Indonesië, Algerije, Indochina, Maleisië en Kenia wil gaan vergelijken. Het is de hoogste tijd dat een dergelijke onderzoek plaatsvindt, want – ondanks een gebrek aan vergelijkend  studiemateriaal – zijn betrokkenen snel geneigd de Nederlandse reactie op de Indonesische revolutie af te zetten tegen andere dekolonisatie-conflicten. Vaak gebeurt dat nogal terloops en niet al te nauwkeurig. Daardoor hebben dit soort vergelijkingen de neiging te ontaarden in ‘schuld-scores’, gecombineerd met uitspraken als ‘de Fransen en de Amerikanen waren nog veel erger’ of retorische suggesties als ‘maar wat dacht je van de Britse misdrijven in Kenia’. Anderzijds maar al even ongefundeerd wordt de dekolonisatie in andere delen van de wereld vaak voorgesteld als betrekkelijk probleemloos in vergelijking tot het optreden van de Nederlandse troepen in Indonesië.

Ik betoogde daarom dat het cruciaal is dat ons onderzoeksproject zich niet in dergelijke ‘analyses’ verliest. Het is belangrijk dat we ons verdiepen in de oorzaken en omstandigheden van het extreme geweld en ons niet beperken tot de aard en de omvang. In hoeverre opereerden de  Nederlandse inlichtingendiensten – en de verantwoordelijke bestuurders en militaire leiders – op een specifieke manier? Hoe uniek was de Nederlandse situatie? Het vergelijkende project wil op deze manier een analytisch kader aanreiken voor het gehele onderzoeksprogramma en de diverse deelstudies.

Roel Frakking, projectleider van het deelproject ‘Regionale studies’ onderstreepte het belang van internationaal vergelijkend onderzoek voor het onderzoek van zijn eigen team - dat het gebruik van geweld binnen een lokale dynamiek analyseert. Zijn er bijvoorbeeld vergelijkbare verklaringen voor de escalatie van geweld binnen bepaalde gebieden in de Indonesische archipel in de tweede helft van de jaren veertig en in Kenia of Indochina in de jaren vijftig? Door een team van internationale expers volgend voorjaar samen te brengen in Amsterdam, kan het internationale vergelijkende onderzoek het regionale onderzoek ondersteunen. Frakking ziet uit naar de mogelijkheden die ontstaan door op deze manier gezamenlijk de oorzaken en de omstandigheden van extreem geweld in een koloniale context te analyseren.

Martin Thomas, verbonden aan University of Exeter zal, evenals McAllister Linn, vanaf 2019 als expert deel uitmaken van het NIAS team. Hij tilde de discussie naar een hoger niveau door de vraag op te werpen in hoeverre het geweld tijdens dergelijke oorlogen kan worden gekwalificeerd als specifiek koloniaal. In zijn boek Fight or Flight (2014) heeft Thomas de Franse en Britse dekolonisatiemaatregelen en strategieën met elkaar vergeleken.  Het vergelijkende project stelt hem en zijn collega-onderzoekers in staat fundamentele vragen te beantwoorden. Het project zal ook zijn voordeel doen met Thomas’ recente onderzoek naar het optreden van de Portugese troepen in Mozambique en Angola.

Tot slot nam het publiek op uitnodiging van Brian deel aan de daaropvolgende discussie.  Een van de aanwezigen informeerde naar de oorzaken van revolutionair geweld, vanuit de terechte  veronderstelling dat deze teruggrijpen op onvrede van (ver) voor de Tweede Wereldoorlog. Iemand anders vroeg naar de opstelling van maatschappelijke groeperingen die niet tot de Republiek behoorden, wat ons weer in de gelegenheid stelde toe te lichten dat alle (etnische) groeperingen in het onderzoek zullen worden betrokken. Een cruciale vraag tijdens de levendige gedachtewisseling betrof die naar de termen en definities die in het onderzoeksproject zullen worden gehanteerd. Er bleek veel consensus te bestaan voor een kritische behandeling van ingeburgerde termen en een zo concreet mogelijk benoemen van vorm, schaal en intentie van het gebruikte geweld.

De paneldiscussie illustreerde eens temeer het belang van een internationaal vergelijkend perspectief. En het toonde ook met hoeveel betrokkenheid en enthousiasme Nederlandse en internationale wetenschappers nu al een bijdrage leveren aan het onderzoeksproject en het debat daarover, terwijl dat pas echt in april 2019 van start zal gaan.